Kaart van het te graven kanaal tussen de stadsgracht en de Tijnje
Datering: ca. 1892
Originele scan: Tresoar
Om Leeuwarden een betere aansluiting te geven op de vaarroute van Groningen naar Lemmer en Stavoren, groef men in 1894-1895 het Nieuwe Kanaal. Daarvóór waren de schippers aangewezen op het smalle Vliet en de nauwe en kronkelige Potmarge.
Het eerste plan voor een nieuwe verbinding was al in 1882 gepresenteerd, maar toen was de tijd er nog niet rijp voor.
Zes jaar later kwam het idee opnieuw op tafel. Gemeente en provincie hadden vervolgens nog ruim drie jaar nodig om het eens te worden over de technische en financiële aspecten.
Gedeputeerde Staten besloten op 18 oktober 1891 tot een subsidie van fl. 135.000. Ook nam de provincie het beheer en onderhoud van het nieuwe kanaal voor haar rekening (m.u.v. de bruggen en walkanten), én de verbetering van het vaarwater van de Tijnje naar Garyp.
De gemeente was al eerder voorzichtig begonnen met de grondverwerving. Na de toezeggingen van de provincie werd de aamkoop van de benodigde gronden geïntensiveerd. Men ging daarbij ‘ruim’ te werk: ook de percelen aan weerszijden van het nieuwe kanaal werden aangekocht, om ze later weer te kunnen verkopen als bouwterrein.
De aanleg van het kanaal en de bijbehorende werken werd op 24 april 1894 aangenomen door de heren J. van Veen en A. van Seters, voor een bedrag van
fl. 207.400. De lengte van het kanaal was 1700 meter. De breedte van het deel tussen de stadsgracht en de weg Achter de Hoven was bepaald op 35 meter, het oostelijk deel op 24,5 meter.
In zijn beschrijving van de ontwikkeling van Leeuwarden tussen 1846 en 1906 schreef archivaris R., Visscher: “Op 25 November 1895, ’s morgens te acht ure, had de opening van het Nieuwe Kanaal zonder eenige officieele plechtigheid plaats en dadelijk reeds werd er een druk gebruik van gemaakt”.